zaterdag 26 augustus 2017

PLAYHOUSE '71-'17 VAN SJORS BINDELS IN MUSEUM VAN BOMMEL VAN DAM: HET TIJDELIJK ONTBREKEN VAN EEN STRUCTUUR SCHEPT KANSEN

Categorie: interview/ Onderwerp: Sjors Bindels over de expositie Playhouse '71-'17/ Auteur: Peter Nijenhuis/Datum gesprek: 19 augustus 2017

Sjors Bindels (Venlo 1991) studeerde dit jaar in Arnhem af aan wat voorheen de afdeling Fine Art van ArtEZ heette en nu BEAR (Base voor Experiment, Art & Research). Nog voor hij zijn diploma ontving, opende in het Venlose Museum van Bommel van Dam de door Sjors Bindels samengestelde en geprogrammeerde tentoonstelling Playhouse '71-'17. Bindels combineert in deze tentoonstelling werken van Roy Villevoy, J.C.J. Vanderheyden, Bram Bogart, Horst Keining, Christo, Rineke Dijkstra, Milan Kunc en Patrick Hughes uit de collectie van Museum Van Bommel Van Dam met werken van jonge Limburgse kunstenaars. Een prominente plek wordt ingenomen door de schildering van Jeroen Duijf over de volle breedte van de wand naast de ingang van de tentoonstellingsruimte met de titel Einfach anfangen. De werken van de oudere kunstenaars blijken zich uitstekend te lenen voor een prikkelend ensemble met het werk van een jongere generatie en de door Sjors Bindels georganiseerde activiteiten. Die bestaan onder meer uit een openbare repetitie van het Venlose mannenkoor De Meulenzengers, een open verbinding met het Venlose Zomerparkfeest naast de deur van het museum, performances van Reinier Vrancken, Willem de Haan, Matthieu Reijnoudt en Andrea López Bernal en een werk in uitvoering van Sen Doesborgh die tijdens de tentoonstelling zijn motorfiets demonteert.

Hoe wordt je zonder kunstdiploma tentoonstellingsmaker?
Ik ben gevraagd. Dat dat gebeurde heeft te maken met de ontregeling van het museum hier in Venlo. Alles staat tijdelijk op losse schroeven. Er is even geen structuur, want men is op zoek naar zo'n structuur en dat schept kansen. Zoals je misschien weet, heeft de gemeente Venlo plannen met Museum van Bommel van Dam. Daar wordt nu al tien jaar over gesproken. In 1969 schonk het echtpaar Maarten en Reina van Bommel-van Dam een deel van hun kunstcollectie aan de gemeente Venlo en begin jaren zeventig bouwde de gemeente een museum om de schenking onder te brengen en te tonen. Die formule, met een door de gemeente Venlo bekostigd en geëxploiteerd museum, heeft jarenlang gewerkt, maar inmiddels wil de gemeente iets anders. Het gebouw is niet meer in goede staat. De tentoonstellingen trekken in vergelijking met andere musea weinig bezoekers en het museum heeft in vergelijking met andere musea ook te weinig eigen inkomsten. De gemeente Venlo wil dat het museum verzelfstandigt en een andere formule kiest. Dat is niet zo eenvoudig, want er zijn met het echtpaar Van Bommel-Van Dam ooit allerlei afspraken gemaakt over het conserveren en tentoonstellen van hun verzameling. Het museum, nu gevestigd aan de Deken van Oppensingel moet op termijn dicht en verhuizen, maar ondertussen blijft het museum op zijn oude plek toegankelijk voor publiek en is er een tentoonstellingsprogramma. Dat verwonderde mij al een tijd. Ik ben hier geboren en opgegroeid en hoewel ik in Arnhem studeerde ben ik altijd bij Venlo en de regio betrokken gebleven, niet alleen door mijn familie die hier woont, maar ook door vrienden en de kunstenaars die ik hier ken. Op een dag ben ik gaan vragen hoe het nu eigenlijk zat en hoe het verder zou gaan, met in mijn achterhoofd het idee dat er uit de hele gang van zaken misschien een slaatje was te slaan, niet alleen voor mij, maar ook voor andere jonge kunstenaars.

Bij wie ging je dat vragen?
Gewoon, bij de mevrouw achter de balie. Ze gaf me het mailadres van Marcel Tabbers. Tabbers vormt samen met Bernard Ellenbroek, directeur ad interim, het duo dat de transformatie van het museum een vorm moet gaan geven. Ik heb Marcel Tabbers een bericht gestuurd en kort daarop werd ik uitgenodigd voor rondetafelgesprekken met jonge kunstenaars uit de regio. Het echtpaar Van Bommel-Van Dam onderhield in zijn tijd nauwe banden met de regionale kunstwereld en probeerde kunst in de regio te bevorderen. Bij die betrokkenheid bij de kunstenaars in de regio willen Tabbers en Ellenbroek opnieuw aanknopen. Wat voor rol kan het museum spelen voor jonge kunstenaars hier in de omgeving en wat kunnen die kunstenaars bijdragen aan het museum? Om die vragen te beantwoorden organiseren ze onder andere gesprekken met kunstenaars over de toekomst van het museum.

Hoe zie jij die toekomst?
Ik denk dat je realistische moet zijn. Museum van Bommel van Dam staat voor zaken die instellingen elders in Nederland al achter de rug hebben. Het gaat om organisatorische en financiële verzelfstandiging, het opnieuw definiëren van de eigen missie en het eigen werkterrein en het vinden van aansluiting bij nieuwe publieksgroepen. Dat is op zich geen drama. Er is een in opdracht van de gemeente geschreven Koersdocument met allerlei doelen: het museum moet midden in de samenleving staan, het moet er zijn voor jong en oud enzovoorts, enzovoorts. Het is goed om zulke doelen te stellen, maar daarmee ben je er nog niet. Waar het om gaat, is dat je een goed beredeneerde keuze maakt. Je kunt, kijk naar de Nederlandse praktijk van musea en kunstcentra, wat dat betreft nogal wat kanten op. De ene keuze is per definitie niet minder kansrijk dan de andere. Je hebt, om te beginnen met het ene uiterste, in Utrecht BAK: een hyper theoretisch instituut dat voornamelijk publicaties voortbrengt en niet bang is voor ontoegankelijke taal. Aan de andere kant van het spectrum staat de Fundatie in Zwolle: kunst en design voor een zo groot mogelijk publiek. Ergens in het zeer gevarieerde Nederlandse landschap van musea en kunstcentra moet museum van Bommel van Dam een plek en een positie kiezen. Daarbij moet je uitgaan van wat hier in de stad Venlo en in de regio nodig is en echt iets zou toevoegen.

Wat zou dat kunnen zijn?
Daar ben ik op dit moment niet zeker van. Een van de dingen waar je mee moet rekenen is dat je in de omgeving, en zeker in Duitsland, te maken hebt met musea die beschikken over ijzersterke collecties. Kun je daar mee concurreren, kun je je als klein museum daarvan onderscheiden en hoe? Wie weet heeft Museum van Bommel van Dam een toekomst als een soort residency, een plek waar kunstenaars kunnen werken en verblijven. Maar het kan ook een andere formule zijn die het museum een toekomst garandeert. Om daar achter te komen heb je tijd nodig. Je moet met een heleboel mensen in gesprek gaan, meningen peilen en inzichten verzamelen. En je moet dingen praktisch uitproberen, experimenteren.

Gebeurt dat voldoende?
Het is een lastig proces. Mensen willen natuurlijk meedenken. Dat ze daarbij hun eigen belangen laten meewegen, lijkt me vanzelfsprekend. Als je kunstenaars vraagt op welke manier het museum voor hen van belang zou kunnen zijn, dan is het antwoord steevast: laat ons exposeren. Dat is begrijpelijk, maar niet voldoende als leidraad voor de toekomst.

Is jouw tentoonstelling Playhouse '71-'17 een antwoord?
Nee. Het is een voorstel, een manier om erachter te komen wat in dit museum zou kunnen werken. Ik pretendeer niet dat ik het weet. In april van dit jaar vroegen Bernard Ellenbroek en Marcel Tabbers of ik een tentoonstelling wilde samenstellen, want het museum zou langer open blijven dan gepland. De tentoonstelling moest begin juni geopend moeten worden. Ik raakte eerlijk gezegd wat in paniek. Op zo'n vraag zeg je geen nee, maar ik moest ook nog in Arnhem afstuderen aan ArtEZ, later in juni.

Wat ben je als eerste gaan doen?
Ik ben gaan schrijven. Er zat veel in mijn hoofd. Door te schrijven kom ik dan meestal wel tot een verheldering. De belangrijkste punten en je eigen houding komen al schrijvend bovendrijven. In dit geval kwam ik op een aantal kernwoorden. De tentoonstelling moest zacht zijn, snoepachtig, speels en fris. Het geheel moest kleurrijk zijn en de beeldtaal herkenbaar.

Geen thema of concept?
Nee. Mijn benaderingen is niet die van een curator. Ik ben kunstenaar en improvisatie is voor mij een belangrijk middel om tot een resultaat te komen. Het gaat me behalve om improvisatie ook om compositie en performativiteit: het zichtbaar maken van het artistieke proces en de houding van de kunstenaar. Ik heb deze tentoonstelling zoveel mogelijk het karakter van een lopend proces, een voortgaande improvisatie willen geven. Het moet geen statisch, maar een beweeglijk, vloeibaar geheel zijn, een werk in uitvoering, omdat ik denk dat je daarmee de bezoeker eerder overhaalt om in dat proces mee te gaan en er aan deel te nemen.

Kun je uitleggen hoe improvisatie een rol heeft gespeeld?
Ik heb tijdens het samenstellen en inrichten van de tentoonstelling niet één, enkel spoor gevolgd. Een van de beslissingen die ik nam was het wegnemen van de vroegere tussenwanden waardoor de tentoonstellingsruimte weer één groot en open geheel is. De medewerkers van de techniek hebben heel vindingrijk van het hout van de wanden een klein en een groot podium getimmerd die eenmaal op hun plaats niet verder verplaats konden worden. Een andere beslissing was het huren van een nieuwe vloerbedekking van geelgroene tapijttegels. Die twee podia en de vloerbedekking waren natuurlijk vrij bepalend voor de inrichting, of je dat nu wilt of niet. Dat gold ook voor de grote wandschildering van Jeroen Duijf. Terwijl ik over vloer en wanden een beslissing nam, zocht ik in de collectie van het museum naar werken die aansloten bij wat volgens mij deze tentoonstelling moest oproepen en uitstralen en voerde ik gesprekken met jonge kunstenaars die ik als deelnemer op het oog had. Ik vroeg ze of ze in het kader van de tentoonstelling iets zouden willen ontwikkelen dat voor hen en mij interessant zou kunnen zijn. Naar aanleiding van die gesprekken bedacht Reinier Vranken een performance, begon Hester Van Tongerlo in de tentoonstelling een doorlopend programma dat ingaat op kleur en persoonlijkheid en ontwikkelde Marleen Verberne een kunststof object dat de bezoeker van vorm kan veranderen. Ik had me voorgenomen om tijdens de tentoonstelling performances uit te laten voeren en de tentoonstellingsruimte open te stellen voor de activiteiten van niet-kunstenaars. Dat is niet in ieder opzicht gelukt. De tatoeëerder is niet gekomen en of de gemeenteraad hier komt vergaderen is nog de vraag. Maar er is een aardig programma van schoolbezoeken, koorrepetities, performances, workshops en tijdens het Zomerpark Festival, hier naast de deur, was het museum 's avonds geopend. Dat alles levert een situatie op die uiterst vloeibaar is. Het museum wordt een gevaarlijke plek. Je moet mensen de ruimte geven en tegelijkertijd moet je ervoor waken dat de zaak niet afglijdt doordat je te veel concessies gaat doen. Je bent enerzijds zo optimistisch mogelijk bezig om mogelijke verbanden met de buitenwereld af te tasten en anderzijds moet je de regie houden. Je moet spelen met je eigen rol als de man die de beslissingen neemt en die van alles moet regelen voor de deelnemende kunstenaars, de vrijwilligers die het museum draaiende houden en een hele reeks anderen. Ik denk dat ik het er aardig vanaf heb gebracht. Ik ben geen ervaren curator en als ik meer tijd had gehad voor voorbereiding en research dan was dat in de compositie van de tentoonstelling en in de randprogrammering ongetwijfeld tot uitdrukking gekomen. En toch heb ik in twee maanden tijd met elf jonge kunstenaars en alle medewerkers van het museum een tentoonstelling weten te maken die hier en daar piept en kraakt, maar die in dit museum conventies doorbreekt en behoorlijk fris is.

Heb je, als je veel laat afhangen van improvisatie, het eindresultaat nog in de hand?
Jazeker. Ik reageer op de omstandigheden. Toen de medewerkers van de technische dienst de podia hadden afgetimmerd, installeerde Hester van Tongerlo het rode meubilair dat ze gebruikt voor haar kleurproject. Op dat moment besloot ik om de twee podia rood te verven en wist ik ook dat ik het rode werk van Bram Bogart de plaats zou moeten geven die het nu heeft en dat ik het werk niet zou ophangen, maar op de vloer zou leggen. Op grond van het een heb ik beslissingen genomen over andere werken en hun onderlinge schikking. Ik heb geschoven, maar daarbij heb ik steeds een bepaald beeld en een bepaalde standaard voor ogen gehad. Wat me voor ogen stond was een en horizontale schikking van werken die ieder voor zich een eigen wereld vertegenwoordigen. Thematisch hoefden ze niet onmiddellijk bij elkaar aan te sluiten, maar niettemin zouden ze een rijk en van plek tot plek variërend geheel moeten vormen.

Playhouse onderscheidt zich in mijn ogen door de combinatie van werken van oudere en gerenommeerde kunstenaars met die van de jongste generatie. Dat zie je niet zoveel. Musea tonen amper werk van jonge, Nederlandse kunstenaars en kunstcentra, die dat wel doen, beschikken doorgaans niet over een collectie. Volgens sommigen raakt de hedendaagse kunst daardoor haar geheugen kwijt. Werken en kunstenaars uit het verleden worden niet langer aangehaald en getoond om ze kritisch te vergelijken met hedendaagse kunst. Misschien is dat beter zo, want wie weet zou er nog het een en ander door de mand vallen. In het tijdperk van de zogenaamde 'postproductie' worden ideeën, ingrepen en gestes uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw wel eens schaamteloos nageaapt. Hoe sta jij daar tegenover? Had je een reden om werken van oudere kunstenaars uit de collectie op te nemen in je tentoonstelling of was dat een eis of vraag van de leiding van het museum?
Ik had in beginsel de vrije hand om te doen en te laten wat ik wilde en het zou aanvankelijk de laatste tentoonstelling zijn in het museum. De definitieve sluiting is nu weer uitgesteld, maar toen ik begon kon ik moeilijk om dat gegeven heen. Ik zou in mijn tentoonstelling toch iets moeten doen aan het verleden van het museum en de collectie, vond ik. Daarom koos ik ook de titel en de jaartallen: Playhouse '71-'17. Ik vond het een hele eer om in de collectie naar voor deze gelegenheid geschikte werken te zoeken. Het had, gezien de sluiting of de tijdelijke sluiting die in de lucht hing, ook iets pijnlijk. Maar het heeft me ook een waardevol inzicht opgeleverd, een standpunt waarvan ik hoop dat het de bezoeker niet ontgaat. Door de collectie te gebruiken, die bestaat uit werken uit verschillende periodes en van kunstenaars met uiteenlopende visies, in combinatie met het werk van jonge, hedendaagse kunstenaars en ook nog eens met werk dat zich tijdens de tentoonstelling ontwikkelt, krijg de horizontale presentatie waar ik het net over had een extra dimensie. Het is allemaal in een en dezelfde open ruimte aanwezig en ontvouwt zich naast elkaar, waarbij het verleden niet minder sterk aanwezig is dan het heden en werken die zich richting de toekomst ontwikkelen. Dat leidt tot iets wat in de hedendaagse kunst misschien niet zo gebruikelijk is. Het combineren van werken uit de collectie met het werk van jonge kunstenaars en met werken in uitvoering zou een mogelijke aanpak kunnen zijn voor Museum van Bommel van Dam in de toekomst of in ieder geval voor deze huidige overgangsfase.

Wat ga je hierna doen?Ik ga eind augustus naar Spanje om samen met Pol Ricart Herms een film te maken over het opzetten van een projectruimte in Barcelona. Terwijl ik in Spanje ben zal Demi van Doorn mijn performance MEETING 1,2,3,4,5,6,7 and 8 (MORE POSSIBLE) uitvoeren tijdens de opening van Ernstig geschikt in Arnhem op 2 september bij Studio Omstand. In Arnhem doe ik ook mee aan de presentatie Arnhemse Nieuwe in Showroom Arnhem op 21 september en met Valentina Gal werk ik op dit moment aan een tweede tentoonstelling hier in Museum van Bommel van Dam. De tentoonstelling, in de planning staat dat hij 6 oktober wordt geopend, gaat Apocalypse, a working title heten.


Bij de foto's
Foto 3: overzicht van tentoonstelling met links twee werken van Horst Keining; Aetate aurea (2009) en  Kunstgrenzen (2009).
Foto 4: schets voor de muurschildering EINFACH ANFANGEN van Jeroen Duijf.
Foto 5: Bezoeker en vriend Pol Ricart Herms voor het design van Atelier Haven bij de entree.
Foto 6: overzicht van tentoonstelling met op de voorgrond het massieve werk Roodrougered (1993) van Bram Bogart.
Foto 7: Tompouce (2016) van Krista Smulders.
Foto 8: Sen Doesborgh, Sen en de kunst van het motoronderhoud/Zen and the art of motorcycle maintenance (2017). 

De tentoonstelling Playhouse '71- '17 is te zien tot en met 22 september 2017
Sjors Bindels volgen op Instagram